Toen ik in groep 7 zat merkte ik dat ik slechter zag dan al mijn klasgenootjes, Ik kon het digibord niet lezen en had last van het felle licht van de TL-lampen. Ik gaf aan de leerkrachten aan of het wat groter mocht, maar ik was blijkbaar een enorme aansteller, want ze geloofden me niet. Uiteindelijk ging ik samen met mijn vader naar de oogarts in het dorp. Deze stuurde mij naar oogarts in het ziekenhuis en die verwees mij naar het UMC in Utrecht. Dit alles bracht diepe indruk met zich mee. Wat enorm veel testjes! Later bleek dat mijn oogzenuw klein was, maar ze zeiden ‘dit groeit wel weer bij’. Ik zag op dat moment ongeveer 80%, maar een bril hielp niets. Ik moest maar een pet op in de klas en ik zou er dan minder last van hebben.

Jaren later
De jaren die volgden ontkende ik dat ik echt wat had aan mij ogen tot 3 jaar geleden.
Inmiddels was ik 18 jaar en leerde ik mijn vriend kennen. Samen maakten we veel lol, gingen we naar pretparken, keken films en gingen veel uit eten. Mijn vriend en zijn moeder merkten op dat ik veel moeite deed om bijvoorbeeld

de ondertiteling te lezen bij films en bij het lopen tussen kleine dingen. Hierop volgde een harde strijd met mijzelf: ik zag 80%, 20% minder dan hen, tja dat was maar zo. Maar van mijn vriend en mijn schoonmoeder moest ik het toch even opnieuw laten checken, misschien dat het verminderd was. Samen met hen ben ik naar de oogarts in het dorp gegaan. Deze kon niets meten, mijn ogen waren prima, maar toch zag ik slecht. Hij begreep het niet en stuurde mij door naar de oogarts in het ziekenhuis. Ik dacht al snel, niet weer hé, hier heb ik geen zin in! En ja hoor weer wat testjes. Toch vertrouwde hij het niet, daarom werd ik in 2019 naar Bartiméus gestuurd. Ik kreeg verschillende testen en daar was het ‘verlossende’ antwoord: Ik heb ADOA. En wat ik dacht? Ik was geschrokken en snapte er totaal niks meer van. Ik kreeg hierna heel veel uitleg en we snapten niet waarom het UMC mij zo had behandeld. Maar ach, dat was het verleden!

De toekomst
Nu kon ik eindelijk vooruitkijken. Alhoewel ik dat vaak nog lastig vind. Vaak denk ik: ’Als ik nu een opleiding start in wat ik graag wil, kan ik dit werk over 2 jaar wel uitvoeren of zijn mijn ogen dan alweer achteruit gegaan?; Hierin kreeg en krijg ik begeleiding. Ze zijn bij mij thuis geweest om uitleg te geven aan degene die dicht naast mij staan en die mij goed kunnen begeleiden. Ze hebben ervoor gezorgd dat ik mijn werk fijn kan uitvoeren door mijn werkplek iets aan te passen. Ook mijn computer is afgesteld met de kleuren en heb ik handigheidjes gekregen, waarbij ik veel baat bij heb.  Sinds kort draag ik een filterbril met een lichtdoorlatendheid van 11%, dit helpt om de vele hoofdpijn en vermoeidheid door het licht en inspannen te verminderen. Accepteren kan ik het nog niet goed, ik zie nu ongeveer 35%. Wat als ik dit niet had, was het leven dan een stuk simpeler Ondanks dat zijn er ook een heleboel mooie dingen en kan ik makkelijker aangeven wat er aan de hand is of als ik hulp nodig heb: ‘Ik zie het gewoon niet!’

Mijn dank is groot naar mijn vriend en schoonmoeder, die mij door deze soms moeilijke strijd, net zoals mijn vader, enorm goed helpen door bijvoorbeeld bij het lezen van te kleine letters, in het donker mijn hand vastpakken zodat ik niet te veel hoef te concentreren of gewoon even luisteren als ik het moeilijk heb en te veel struggels ervaar. Maar vooral mij accepteren hoe ik ben en mij daarin zoveel mogelijk helpen!